Darkman
Elite
Bonjour,
je me demandais par ici rôdait des gameriens parlant ou la langue de vondeel ou simplement tweetalig ??? Et si oui saurais-t'il jeter un coup d'oeil à ces quelques phrases ci-dessous
1. A : Waarom was zij afwezig ?
B : Ik denk ..dat ze ziek is ................................................................
2. Toen zij ............jong was ........speelde ze .............................................., .................................................................. graag met
Barbie-poppen.
3. ................. kunt u ................................................. het bestek dat op tafel .....................................ligt.............................,
terug in de la ..........................stoppen........................................ aub ?
4. Mijn broer heeft tijdens een voetbalmatch zijn been .............gebroken..................................................... en sindsdien
.........................moet hij ........................................ van de kinesist .................................................................. sporten.
5. Hij ........hoeft.......................................................... geen bloemen meer te kopen, want ik heb
.......................er gekocht...........................................
6. A :Is haar parfum ...........................niet zo....................................... duur als de
............................baas...................................... ?
B : Nee, die van ..............baas.................................................... is ............................................het duurst......................
7. Omdat hij geen schulden wil hebben, .....................stop ik ............................................. van zijn spaarrekening geld
.............................staat..................................... naar zijn zichtrekening.
8. Zijn oude moeder heeft een ongeluk gehad en sindsdien voelt hij ......zich ..........................................................
haar.
9. ................Hoewel .................................................. zij een auto hebben, ................................nemen..................................
altijd de trein naar het werk omdat zij niet in de file ........................................staan...........................
10. Hij vraagt zich ..af ...of ze kan.............................................. slagen voor het examen.
11. A : Deze student studeert aan de ULB maar hij komt uit het buitenland.
B : ......Waar .............................................komt .................................hij vandaan.................................?
A : Uit Spanje.
12. A : Heb jij je beziggehouden met de organisatie van dat feest.
B : Ja, daar ............... heb ik me ermee beziggehouden...................................................
13. A ...................hoelang............................................... is jouw sollicitatiegesprek. ?
B : Ik denk .......dat het er duurt ongeveer...........................................................10 uur.
14. Nico, ..........ik moet ermee eens .................................................................. , anders
..............................ga ik.................................... te laat voor de les.
15. Ik ........................moet.......................................... tijdens de vakantie alle boeken van Harry Potter lezen,
maar ik heb ..............er al .................................................... twee gelezen.
16.
17. A : Wie gaat er vanavond mee naar de film ?
B : Wat zeg je ?
A : Ik wil weten ...of iemand ermee vanvond .......naar de film gaat........................................................
18. Het computerprogramma ................waarmee.................................................. ik vaak werk is verouderd en
...................misschien zou............................................... ik een update moeten kopen
19. Ik kan je nu niet helpen, want ik .........................ben......................................... mijn mail
..................................aan het................................ lezen.
19. A :Ga jij tijdens de vakantie werken ?
B : .............ik ga tijdens de vakantie werken..................................................... of ik een tweede zit heb, of niet.
20. Om te weten hoe je dit gerecht klaarmaakt, ..............moet.................................................... het recept lezen
...........................................omdat....................... men uitlegt ..........................waarmee........................................ je het maakt.
21. Heb je de krant gezien ? ...................er staat............................................... een foto in
........................................waar.......................... ik onze buurman heb herkend.
22. Ik ................................heb.................................. iemand gekend die zo
..............................er wel.................................... kon zingen.
23. .............ik ben er niet mee..................................................... eens als ik zeg dat de studententijd een van de leukste
periodes uit het leven is .
24. Hij draagt oude kleren omdat hij geen belang ....stelt in.............................................................. uiterlijk
25. Zit mijn agenda niet in mijn tas ? Ik was er nochtans zeker van dat ik
.................................erin zat.................................
26. Ze hebben ........................daar geweest .......................................... voor het eerst gekust tijdens
.......................vakantie............................................
27. .............................................Als ..................... hij de lotto ................................wint .................................., dan
...............................................zou................... hij een wereldreis maken .
28. A : Ben je al eens naar Griekenland geweest ?
B : Nee, daar .............................................ben ik nooit geweest.....................
29. De bankautomaat weigert mij geld te geven, want ik ....................................... ???...........................
30. Ik eet graag aardappelen, maar frieten eet ik .....................liever............................................. en kroketten eet
ik ......................................het lieverst............................ van al.
=> MERCI D AVANCE !
je me demandais par ici rôdait des gameriens parlant ou la langue de vondeel ou simplement tweetalig ??? Et si oui saurais-t'il jeter un coup d'oeil à ces quelques phrases ci-dessous
1. A : Waarom was zij afwezig ?
B : Ik denk ..dat ze ziek is ................................................................
2. Toen zij ............jong was ........speelde ze .............................................., .................................................................. graag met
Barbie-poppen.
3. ................. kunt u ................................................. het bestek dat op tafel .....................................ligt.............................,
terug in de la ..........................stoppen........................................ aub ?
4. Mijn broer heeft tijdens een voetbalmatch zijn been .............gebroken..................................................... en sindsdien
.........................moet hij ........................................ van de kinesist .................................................................. sporten.
5. Hij ........hoeft.......................................................... geen bloemen meer te kopen, want ik heb
.......................er gekocht...........................................
6. A :Is haar parfum ...........................niet zo....................................... duur als de
............................baas...................................... ?
B : Nee, die van ..............baas.................................................... is ............................................het duurst......................
7. Omdat hij geen schulden wil hebben, .....................stop ik ............................................. van zijn spaarrekening geld
.............................staat..................................... naar zijn zichtrekening.
8. Zijn oude moeder heeft een ongeluk gehad en sindsdien voelt hij ......zich ..........................................................
haar.
9. ................Hoewel .................................................. zij een auto hebben, ................................nemen..................................
altijd de trein naar het werk omdat zij niet in de file ........................................staan...........................
10. Hij vraagt zich ..af ...of ze kan.............................................. slagen voor het examen.
11. A : Deze student studeert aan de ULB maar hij komt uit het buitenland.
B : ......Waar .............................................komt .................................hij vandaan.................................?
A : Uit Spanje.
12. A : Heb jij je beziggehouden met de organisatie van dat feest.
B : Ja, daar ............... heb ik me ermee beziggehouden...................................................
13. A ...................hoelang............................................... is jouw sollicitatiegesprek. ?
B : Ik denk .......dat het er duurt ongeveer...........................................................10 uur.
14. Nico, ..........ik moet ermee eens .................................................................. , anders
..............................ga ik.................................... te laat voor de les.
15. Ik ........................moet.......................................... tijdens de vakantie alle boeken van Harry Potter lezen,
maar ik heb ..............er al .................................................... twee gelezen.
16.
17. A : Wie gaat er vanavond mee naar de film ?
B : Wat zeg je ?
A : Ik wil weten ...of iemand ermee vanvond .......naar de film gaat........................................................
18. Het computerprogramma ................waarmee.................................................. ik vaak werk is verouderd en
...................misschien zou............................................... ik een update moeten kopen
19. Ik kan je nu niet helpen, want ik .........................ben......................................... mijn mail
..................................aan het................................ lezen.
19. A :Ga jij tijdens de vakantie werken ?
B : .............ik ga tijdens de vakantie werken..................................................... of ik een tweede zit heb, of niet.
20. Om te weten hoe je dit gerecht klaarmaakt, ..............moet.................................................... het recept lezen
...........................................omdat....................... men uitlegt ..........................waarmee........................................ je het maakt.
21. Heb je de krant gezien ? ...................er staat............................................... een foto in
........................................waar.......................... ik onze buurman heb herkend.
22. Ik ................................heb.................................. iemand gekend die zo
..............................er wel.................................... kon zingen.
23. .............ik ben er niet mee..................................................... eens als ik zeg dat de studententijd een van de leukste
periodes uit het leven is .
24. Hij draagt oude kleren omdat hij geen belang ....stelt in.............................................................. uiterlijk
25. Zit mijn agenda niet in mijn tas ? Ik was er nochtans zeker van dat ik
.................................erin zat.................................
26. Ze hebben ........................daar geweest .......................................... voor het eerst gekust tijdens
.......................vakantie............................................
27. .............................................Als ..................... hij de lotto ................................wint .................................., dan
...............................................zou................... hij een wereldreis maken .
28. A : Ben je al eens naar Griekenland geweest ?
B : Nee, daar .............................................ben ik nooit geweest.....................
29. De bankautomaat weigert mij geld te geven, want ik ....................................... ???...........................
30. Ik eet graag aardappelen, maar frieten eet ik .....................liever............................................. en kroketten eet
ik ......................................het lieverst............................ van al.
=> MERCI D AVANCE !